Gert Jan de Vries in NRC/Handelsblad dd. 1810.2003

Over: 'Geen plek om te sterven' door Hilbert Kuik. Uitg. Signatuur, Utrecht. ISBN: 9056721100; 270 blz.; € 17,50

Geen plek om te sterven begint met een uitgebreid verslag van een pas afgestudeerde arts die in 1969 een praktijk in het oosten des lands waarneemt. Deze Richard Wever is een wat dromerig, romantisch type, wat onder andere tot uiting komt in zijn liefde voor de poëzie van collega-arts Slauerhoff. Op een kwaad moment ontmoet Wever Pépunt Velo, een voormalig studiegenoot, die zich gaandeweg ontpopt tot een bron van ellende. Op de beste momenten van het verslag doet Velo denken aan Axel van de Graaf, de kwade genius uit Tim Krabbés roman De grot. Velo laat de naïevige Wever dan ook opdraaien voor maar liefst drie moorden en Wever is te gefascineerd om zich er met succes tegen te verzetten.
Het tweede deel van de roman is de echte thriller. Daarin begint de werkelijkheid te kantelen en is niets meer wat het leek. Er treedt een nieuwe hoofdpersoon op de voorgrond, Roland Borcht, die Wevers verslag (het eerste deel van het boek dus) anno 2000 onder ogen krijgt. Borcht begint de hele geschiedenis uit te zoeken en ontdekt dat het draait om een afrekening voor oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar wie daders en wie slachtoffers zijn, blijft de vraag waarop steeds andere antwoorden mogelijk blijken. Borcht, en met hem de lezer, ziet voortdurend de waarheid achter de horizon verdwijnen en nieuwe interpretaties ontstaan. De onduidelijkheid neemt toe, de spanning loopt op. De literator verliest het in dat tweede deel wel van de thrillerschrijver (of moet ik zeggen van de scenarioschrijver?) die het op zijn beurt aan de stok krijgt met een van zijn grootste vijanden: de geloofwaardigheid.